Het beginsel van grond is een van de fundamenteelste en meeslependste teksten uit Heideggers late periode. Het werk is een kritische beschouwing over een van de grondbeginselen van de logica, en daarmee van de moderne tijd. Het verscheen voor het eerst in boekvorm in 1957. Het beginsel van grond, of zoals het meestal in de filosofie wordt genoemd, van 'toereikende grond', houdt in dat niets zonder reden bestaat. Alle dingen hebben een beredeneerbare grond. Heidegger laat als het ware de bodem onder dit beginsel schuiven; hij haalt de vaste grond onder de grond weg, en daarmee onder onze hele cultuur, die volgens hem in de greep is van het streven naar vaste grond. Want waarom zou alles een grond moeten hebben? Heidegger voert de lezer mee op een verkenningstocht door de geschiedenis van dit beginsel, dat vanaf de oudheid de filosofen bezighield, en in de achttiende eeuw door Leibniz voor het eerst uitdrukkelijk als grondbeginsel voor alle denken is opgesteld. Volgens Heidegger is het echter pas in onze tijd dat het beginsel van grond een ongekende en onheilspellende macht ontplooit.