Bijna iedere dag maakt Jacques Vriens een rondje door het Savelsbos, dat in het voorjaar verandert in een zee van bosanemonen, sleutelbloemen en daslook. Boven in het bos wacht hem een adembenemend uitzicht op het dorp waar hij woont. Op deze plek stond in de achttiende eeuw de galg, zodat de gehangene in zijn laatste minuten nog een mooi uitzicht had.
Vriens wandelt hier al bijna zijn hele leven lang. Hij liep er als zestienjarige rond met zijn eerste vriendinnetje, dat hij toen nog niet durfde te kussen, huilde er om de dood van zijn broer en speelde er verstoppertje met zijn (klein)kinderen. In de jaren zeventig, als leraar in Amsterdam, nam hij zijn leerlingen mee ernaartoe op schoolkamp; voor die Randstedelijke bleekneusjes was het bos een groot sprookjeswoud.
Het dassenpad is een wandeling in weemoed, langs mergelgrotten, kiezelkuilen, miauwende buizerds en gestreepte nachtbrakers.
Vriens wandelt hier al bijna zijn hele leven lang. Hij liep er als zestienjarige rond met zijn eerste vriendinnetje, dat hij toen nog niet durfde te kussen, huilde er om de dood van zijn broer en speelde er verstoppertje met zijn (klein)kinderen. In de jaren zeventig, als leraar in Amsterdam, nam hij zijn leerlingen mee ernaartoe op schoolkamp; voor die Randstedelijke bleekneusjes was het bos een groot sprookjeswoud.
Het dassenpad is een wandeling in weemoed, langs mergelgrotten, kiezelkuilen, miauwende buizerds en gestreepte nachtbrakers.