haar ogen en keek onder
haar voeten. Ze vloog. Haar vleugels
sloegen in de lucht en onder haar
tekende zich het labyrint van de
ruïnes af. Ze kon het niet geloven.
Ze keek opzij en zag haar vleugels.
Ze voelde hen, zoals ze haar armen
en benen voelde en ze merkte het
vlies tussen haar klauwen op.
Ze staarde hen aan: ze waren
echt, stevig. En reusachtig.
De vleugels van Thuban.