Aimée en Adriaan maken zich op om naar het twaalfenhalfjarig bruiloftsfeest van hun beste vrienden te gaan. Nog voor ze daar zijn, komen de scheuren in hun eigen huwelijk tot uitbarsting, waardoor het feest een drama wordt. Nadat het noodlot heeft toegeslagen vertrekt Adriaan naar Italië om verder te werken aan een project waar hij al jaren mee bezig is: hij wil de laatste weken beschrijven van het leven van keizer Hadrianus – de periode die Marguerite Yourcenar in Hadrianus’ gedenkschriften heeft nagelaten te vertellen. Rome, Tivoli, Napels, Baia, Yourcenar, Hadrianus… Plaatsen, tijden en personen raken met elkaar verbonden en raken elkaar kwijt, maar waar Adriaan ook is, wat hij ook beschrijft, zij is aanwezig, Aimée. Het einde van het lied is een indrukwekkend requiem voor het ideaal van de ongecompliceerde liefde.