Wanneer va over de bezoekjes vertelt, ongeveer eenmaal per week, als ware het zijn eigen zondagse preek, knipoogt hij na afloop en brengt zijn hand een paar keer achter elkaar naar zijn mond. Net alsof hij een glas vasthoudt. Nadat ze ieder drie of vier kelkjes hebben gedronken begint de kapelaan mijn va steeds uitgebreid te complimenteren met zijn mooie dochterschare. ‘Moeder van God, vol van genade,’ zegt hij zalvend. ‘Godsgeschenken.’ Borreltje nummer vijf. ‘Treurwegen, u bent een gezegend mens.’ Borreltje nummer zes. ‘U heeft een paar mooie bloemen opgekweekt uit onze Kempense klei. De trots van onze natie. De toekomst van ons land, ons volk en dus van de Kerk is gewaarborgd. Is er alweer een misdienaartje op komst?’ Va weet alleen of al zijn kinderen thuis zijn, als hij de klompen onder het afdak heeft geteld. Had ik maar een reservepaar.