In de winter van 1954 woont de drie jaar oude Sonja Buloh met haar ouders, Sloveense immigranten, in een troosteloos arbeiderskamp in de afgelegen bergen van Tasmanië. Haar vader is met andere vluchtelingen ingehuurd om een stuwdam te bouwen, werk voor tweederangs burgers. Op een avond loopt haar moeder de sneeuwstorm in om nooit meer terug te keren. Ze laat Sonja achter bij een vader die de spoken van de Tweede Wereldoorlog met drank probeert te verjagen. Zijn leven is niets zonder zijn geliefde, het leven is niets door de oorlog en ook in zijn nieuwe land is hij niets, een alien; hoe kan hij ooit een goede artie, Sloveens voor vader, voor zijn dochter zijn? Vijfendertig jaar later keert Sonja terug naar Tasmanië om zich te verzoenen met haar verleden, haar verwrongen jeugd en met haar vader.
In een schone, poëtische stijl vertelt Flanagan over het harde leven van immigranten in een nieuw land; over de barbaarse oude wereld die ze achter zich proberen te laten; over mensen die schijnbaar alle hoop verloren hebben en verlossing zoeken door liefde. Net als Pat Barker en Carol Shields belicht Flanagan de levens van mensen die meestal verborgen bleven in de geschiedenis, maar op wie diezelfde geschiedenis een onuitwisbaar stempel heeft gedrukt.
In een schone, poëtische stijl vertelt Flanagan over het harde leven van immigranten in een nieuw land; over de barbaarse oude wereld die ze achter zich proberen te laten; over mensen die schijnbaar alle hoop verloren hebben en verlossing zoeken door liefde. Net als Pat Barker en Carol Shields belicht Flanagan de levens van mensen die meestal verborgen bleven in de geschiedenis, maar op wie diezelfde geschiedenis een onuitwisbaar stempel heeft gedrukt.