De plot van de korte roman, waarin tal van levensfilosofische ontboezemingen met subtiele ironie op elkaar botsen, is een liefdesgeschiedenis op bijna academisch niveau: een aankomend wetenschappelijk assistent wordt verliefd op de zeer jonge en zeer aardse vrouw van een beroemde fysicus, die Huxley spreekwoordelijke eigenschappen als wereldvreemdheid en eigenzinnigheid heeft toebedeeld. Huxley beschrijving van het reilen en zeilen van dit huisgezin is even onweerstaanbaar als levensecht, tot en met het optreden van de jaloerse dochter. Het genie en de godin, geraffineerd geconstrueerd met tal van spiegeleffecten, bewijst als het ware dat clichés alleen in het rijk der fabelen bestaan. Het is zowel naar vorm als naar inhoud een juweeltje van balanceerkunst.