‘De inrichting: net zo goed een dorp – met, als ik het goed heb, bijna de helft van de inwoners van Den Dolder zelf. Wordt hier gelopen, dan worden er vooral schoenpunten bestudeerd. Je ziet meer schouders dan gezichten. Veel gehang op bankjes. Roken gaat gulzig en obsessief. The burnt-out ends of smoky days.’ Vanaf oktober 2005 verbleef Menno Wigman drie maanden lang als ‘writer-in-residence’ in een leegstaand paviljoen op het terrein van de Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder. Hij wilde er een nieuwe dichtbundel afronden en ging op zoek naar de poëzie van de bewoners van de kliniek en hoopte bovendien sporen aan te treffen van de beroemdste patiënt van Den Dolder: Gerrit Achterberg. Wat hebben poëzie en psychiatrie met elkaar te maken? Wat is creativiteit, wat is waanzin? En is het waar dat waanzin sommige dichters vleugels geeft? In dit hoogstpersoonlijke logboek buigt Wigman zich over de dunne grens tussen gekte en genialiteit en beschrijft hij vol ironie en mededogen het dagelijks leven in de kliniek.