De muzikale grootmeester Richard Wagner, die aanvankelijk voor Nietzsche als de belofte gold voor de heropbloei van de Duitse en West-Europese cultuur wordt hierin van zijn voetstuk gestoten en afgeschilderd als een reactionaire decadent. Wagner wordt voorgesteld als een toneelspeler die de muziek ondergeschikt heeft gemaakt aan het theater, en in zijn muziekdrama's de decadentie tot kunst heeft verheven. Daarmee is zijn muziek verworden tot de pompeuze, hysterische verklanking van het verval van de westerse cultuur.
Het geval Wagner en Nietzsche contra Wagner documenteren op niets mis te verstane wijze de redenen van Nietzsches breuk met zijn voormalige geestverwant.