Maar nog steeds werkt literatuur alleen op straat, in kroeg of klooster, en ook op zolder en kerkhof _ zolang er maar mensen zijn. Literatuur blijft een publieke zaak, zelfs een gedrukt boek met schelmenstreken leest men aan elkaar voor. Maar de rol van het publiek verandert. Van deelnemer aan het gewilde volksfeestrepertoire verandert men in toeschouwer bij de imposante voordrachten en schouwspelen van de literair geschoolde rederijkers. Die treden graag in het voetspoor van Erasmus. In hun spectaculair geënsceneerde drama's verbeelden ze de kracht van het debat, verdraagzaamheid en ieders kansen op de eeuwigheid.
De literatuur krijgt vooral een ander karakter door de drukpers. Die maakt er een product van voor de vrije markt. En dat betekent de geboorte van de literaire tekst als afzonderlijk (kunst)werk, voorzien van een eigen titel. Daarbij blijkt de honger naar versierde woorden enorm te zijn. Daarin kan immers troost gevonden worden voor de wonden van het leven. Maar ook de onafwendbare dood laat zich hiermee lijmen. Het sterkst nog werken de hilarische omkeringen van de gewenste gedragsvormen, aangevoerd door de zot die leert hoe het niet moet. En al die woorden krijgen vleugels. Telkens weer.
Herman Pleij is hoogleraar historische Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.