Tussen 1974 en 2017 schreef Geerten Meijsing brieven aan ‘zijn’ uitgever, in een scala aan stijlen en stemmingen. Hij bewondert de even erudiete als urbane Theo Sontrop vanwege diens superieure inzichten in vrouwen, de wereld en wereldliteratuur, maar moet als beginnend schrijver voortdurend bedelen om voorschotten en vertaalopdrachten. Gaandeweg verdicht de zakelijke relatie zich tot een persoonlijke band. Puttend uit dagboeken, agenda’s en geheugen vult Meijsing de brieven aan met herinneringen aan hun gesprekken op het scherpst van de snede en nachtelijke strooptochten door Amsterdam. Zo wordt dit boek niet alleen een ontroerend dubbelportret van schrijver én uitgever, maar ook het meeslepende relaas van een uitzonderlijke vriendschap.