Charles Baudelaire (1821–1867) maakte op 20-jarige leeftijd een zeereis van tien maanden langs
de kusten van Afrika, waaraan hij een hang naar het exotische overhield. Hij joeg er een fortuin door, werd onder curatele gesteld en door schuldeisers achtervolgd. Veel van zijn gedichten zijn gericht tot de vrouwen in zijn leven, met als belangrijkste de mulattin Jeanne Duval. Hij werd na de verschijning van
Les fleurs du mal (1857) veroordeeld wegens de obsceen geachte inhoud van zes gedichten, die in de herdruk (1861) zijn verwijderd, maar aangevuld met vijfendertig nieuwe gedichten. Baudelaire bezweek na een bewogen leven, met onder andere een ballingschap in Brussel en gewaardeerde bijdragen aan de kunstjournalistiek, op 46-jarige leeftijd aan syfilis.
Ter gelegenheid van zijn 200ste geboortejaar stelde meestervertaler Peter Verstegen deze bloemlezing uit diens gedichten samen. De nadruk ligt op het decadente dichtwerk: de drank, de dood en de grieven van de liefde worden bezongen, want juist uit het kwaad kan de schoonheid opbloeien.
De gedichten uit dit giftige boeket blijven tot ons spreken
zoals een glas absint uitnodigt tot drinken.