Het innerlijke toneel bevat de portretten van acht naar Auschwitz gedeporteerde familieleden. Dat wil zeggen: het weinige dat Marcel Cohen over hen heeft kunnen vinden. Geduldig probeert hij zich hun gezichten voor de geest te halen aan de hand van haast vervlogen herinneringen – Cohen was een jaar of vijf toen in Parijs de Jodenvervolging woedde. Hij gebruikt nietige voorwerpen om ‘een vorm te geven aan het vormeloze’.
‘Ik besef goed dat vertrouwde objecten synoniem zijn met verblinding: we bekijken ze niet meer, en ze vertolken alleen de macht der gewoonte. Maar het eierdopje in de buffetkast heeft vast ettelijke keren, ook al was dat met grote tussenpozen, gevoelens van tederheid in Marie laten opwellen. Ik ga ervan uit dat je een zo bescheiden, groezig object niet zonder serieuze redenen zeventig jaar lang bewaart.’