Onder de Hollywoodletters sterft Aldous Huxley op lsd, in Delfzijl loopt Simenon een blauwtje, op Jura verbrijzelt een kreeft zowat de hand van George Orwell.
Joseph Roth gebruikt een hotelkat als inktlap, W.F. Hermans mengt aspirine door zijn shag, een vriend van W.G. Sebald steekt zichzelf per ongeluk in brand, Curzio Malaparte krijgt tijdens een etentje de reuzenpoliep uit het aquarium van Napels voorgezet.
In de Bommelerwaard vliegt Faust op een wijnvat voorbij, op Walden dansen de tafels. Een zelfverklaard geestelijke bestormt in Moskou het huis van Boelgakov, Belcampo laat in het Overijsselse Rijssen de eindtijd aanbreken.
Zelden wordt een mens krankzinnig, toch scheelt het meestal niet veel. Casanova vergelijkt het met een glas dat niet breekt zolang het niet gebroken wordt. 'Maar hoe gemakkelijk gaat het kapot. Een verkeerde beweging is genoeg.'
Tijdens de omzwervingen die Joris van Casteren maakt in dit boek, in het spoor van zijn literaire helden, dreigt het glas voortdurend te barsten. Beter was hij thuisgebleven, bij zijn landkaarten en dienstregelingen, zoals de neurotische Franz Grillparzer het zei.
Niet vertrekken, altijd maar in de vertrouwde omgeving verblijven, is ook geen optie. Van Casteren moet bij zijn schrijftafel vandaan om zich onder te dompelen in ongerijmdheden, die hij, op band of in notitieblok, als buit mee terugsleept.
Daarna volgt zorgvuldige ontleding. Daarvan is Het glas van Casanova, geschreven in Van Casterens door verwondering en droge humor gekenmerkte schrijfstijl, het even onweerstaanbare als fascinerende resultaat.
Joris van Casteren (1976) was als journalist voor onder meer De Groene Amsterdammer, NRC Handelsblad en Vrij Nederland al bekend om zijn briljante reportages, waarvoor hij De Gouden Pen ontving, toen hij in 2008 doorbrak met het geweldige Lelystad, dat de toplijst van de AKO Literatuurprijs behaalde. Hierna publiceerde hij onder meer het juichend ontvangen Het been in de IJssel (2013, genomineerd voor de Bob den Uyl-prijs) en Mensen op Mars (2016).
Joseph Roth gebruikt een hotelkat als inktlap, W.F. Hermans mengt aspirine door zijn shag, een vriend van W.G. Sebald steekt zichzelf per ongeluk in brand, Curzio Malaparte krijgt tijdens een etentje de reuzenpoliep uit het aquarium van Napels voorgezet.
In de Bommelerwaard vliegt Faust op een wijnvat voorbij, op Walden dansen de tafels. Een zelfverklaard geestelijke bestormt in Moskou het huis van Boelgakov, Belcampo laat in het Overijsselse Rijssen de eindtijd aanbreken.
Zelden wordt een mens krankzinnig, toch scheelt het meestal niet veel. Casanova vergelijkt het met een glas dat niet breekt zolang het niet gebroken wordt. 'Maar hoe gemakkelijk gaat het kapot. Een verkeerde beweging is genoeg.'
Tijdens de omzwervingen die Joris van Casteren maakt in dit boek, in het spoor van zijn literaire helden, dreigt het glas voortdurend te barsten. Beter was hij thuisgebleven, bij zijn landkaarten en dienstregelingen, zoals de neurotische Franz Grillparzer het zei.
Niet vertrekken, altijd maar in de vertrouwde omgeving verblijven, is ook geen optie. Van Casteren moet bij zijn schrijftafel vandaan om zich onder te dompelen in ongerijmdheden, die hij, op band of in notitieblok, als buit mee terugsleept.
Daarna volgt zorgvuldige ontleding. Daarvan is Het glas van Casanova, geschreven in Van Casterens door verwondering en droge humor gekenmerkte schrijfstijl, het even onweerstaanbare als fascinerende resultaat.
Joris van Casteren (1976) was als journalist voor onder meer De Groene Amsterdammer, NRC Handelsblad en Vrij Nederland al bekend om zijn briljante reportages, waarvoor hij De Gouden Pen ontving, toen hij in 2008 doorbrak met het geweldige Lelystad, dat de toplijst van de AKO Literatuurprijs behaalde. Hierna publiceerde hij onder meer het juichend ontvangen Het been in de IJssel (2013, genomineerd voor de Bob den Uyl-prijs) en Mensen op Mars (2016).