In de zomer van 1902 reisde Stefan Zweig voor het eerst naar België. Hij bezocht de mondaine badplaats Oostende en het verstilde Brugge. De Duitse bezetting in 1914 maakte aan zijn lange vriendschap met de Belgische dichter Emile Verhaeren een einde. In volle oorlogstijd publiceerde Zweig reportages over Luik, Leuven en Antwerpen. Later werd hij een overtuigd pacifist. In 1928 schreef hij over de slagvelden van Ieper, de inhuldiging van de Menenpoort en het oorlogstoerisme. In deze bundel zijn Zweigs fascinerende reportages, of portretten, van Oostende, Brugge, Luik, Leuven, Antwerpen en Ieper bijeengebracht, prachtig vertaald door Els Snick en al even mooi geïllustreerd door Koen Broucke. De inleiding is verzorgd door Piet Chielens. Over de haven van Antwerpen: ‘De kranen kreunen van genot als ze met hun vingers in de schepen grijpen en in het donker naar kostbaarheden uit verre streken tasten, vanaf de oever klinken signalen over en weer, klokslagen manen de landverhuizers aan een laatste groet uit te wisselen, alle talen van de wereld klinken hier door elkaar. En plotseling begrijp je de betekenis van deze stad, die te groot is voor haar kleine land: ze moet heel Europa dienen, het hele continent.’