In de roman Het lied van Ezra Makakea Poeta verweeft de schrijver het levensverhaal van Ezra met dramatische gebeurtenissen tijdens de oorlog in 1950 op de Molukken en de exodus van de duizenden Molukse KNIL-militairen en hun gezinnen naar Nederland. De auteur schrijft over het verraad van de Nederlandse regering jegens deze soldaten, over de schrijnende levensomstandigheden van de Molukse kampbewoners en over Bung, die deelneemt aan de bezetting van de Indonesische ambassadeurswoning in Wassenaar. Tijdens de bittere jaren van gijzelingen door Molukse gijzelnemers zet Ezra zich in om het leven van ex-gedetineerden en werklozen te verbeteren. Het boek vertelt ook het verhaal over Ezra’s jarenlange, avontuurlijke zwerftochten door Nederland en andere Europese landen. En over zijn liefde voor de Molukse jonge vrouw Kariawatti en het Nederlandse vrijgevochten hippiemeisje Carla om uiteindelijk zijn geluk te vinden bij zijn Molukse vriendin en collega Eleonoor. Jan Tomasowa leidde een avontuurlijk leven. Hij werd tijdens de Japanse bezetting van Indië op Java geboren. Zijn vader diende bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger en verbleef tijdens de Tweede Wereldoorlog ruim drie jaar in een Japans krijgsgevangenkamp. In 1951 vertrok het gezin Tomasowa naar Nederland, waar het terecht kwam in het Molukse kamp ‘De Biezen’ in Barneveld. In Indonesië werkten Jan en zijn vrouw Dolly Hitipeuw respectievelijk als community developmentworker en als vrouwenwerkster van niet gouvernementele organisaties te midden van arme boeren op Lombok en Irian Jaya. Jan werkte ook als docent bij Universitas Pattimura op Ambon, als projectevaluator van buitenlandse hulporganisaties en als onderzoeker van het ministerie van SOZAWE. In Nederland werkte hij als fabrieksarbeider en post-HBO docent. Zowel Jan als zijn vrouw waren werkzaam bij het Moluks wijkcentrum Ina Ama en als directeur-eigenaren van twee bedrijven.