Maar in het tweede gedeelte van de monoloog vertolkt Henri de visie van Valeer: hij is helemaal niet gelukkig! Nooit kan Valeer zichzelf zijn; steeds wordt hij gedwongen een masker op te zetten, tegelijkertijd beseffend dat hij -gelet op zijn nederige komaf- door de zogenaamde elite geminacht wordt. Valeer heeft alles en heeft niks en is zelfs niet meer welkom in de volkscafés, waar hij vroeger kwam.