Henri kijkt enorm op naar zijn vriend Valeer, die in het huwelijksbootje gestapt is met de schatrijke en mooie Julie. Hij hoeft niet meer te werken, gaat gekleed in de duurste merkkledij, woont in een kast van een villa, rijdt met een Ferrari, maakt exclusieve reizen en houdt zich op in de beau monde, waar hij deelneemt aan cocktail-parties, recepties, culinaire excessen enz. Het is een feit: Valeer heeft een groot, onverhoopt lot getrokken, en Henri is blij voor hem.
Maar in het tweede gedeelte van de monoloog vertolkt Henri de visie van Valeer: hij is helemaal niet gelukkig! Nooit kan Valeer zichzelf zijn; steeds wordt hij gedwongen een masker op te zetten, tegelijkertijd beseffend dat hij -gelet op zijn nederige komaf- door de zogenaamde elite geminacht wordt. Valeer heeft alles en heeft niks en is zelfs niet meer welkom in de volkscafés, waar hij vroeger kwam.
Maar in het tweede gedeelte van de monoloog vertolkt Henri de visie van Valeer: hij is helemaal niet gelukkig! Nooit kan Valeer zichzelf zijn; steeds wordt hij gedwongen een masker op te zetten, tegelijkertijd beseffend dat hij -gelet op zijn nederige komaf- door de zogenaamde elite geminacht wordt. Valeer heeft alles en heeft niks en is zelfs niet meer welkom in de volkscafés, waar hij vroeger kwam.