Het meer neemt in het werk van Kawabata een uitzonderlijke plaats in. Naar de inhoud is het de geschiedenis van een obsessie die tot absolute eenzaamheid leidt. Gimpei Momoi is een bezetene, een gejaagde. De obsessie van zijn gedeformeerde voeten, zijn 'apetenen', brengt hem op drift naar een ideale wereld van schoonheid, die onbereikbaar blijft. Zijn ontmoetingen met meisjes en vrouwen zijn gekenmerkt door een vreemd en hopeloos verlangen; een omschaduwde erotiek doortrekt het hele boek. Maar telkens is er, in vlagen van herinnering, de terugkeer naar het meer, waar Gompeis moeder en zijn eerste jeugdliefde woonden. Het meer is een bijna freudiaans symbool: bron van gelukzaligheid, moedersymbool, maar ook de bron van giftige dampen die ieder geluk bij voorbaat onmogelijk maken.