Terwijl een kleine jongen toekijkt hoe de molen van zijn ouders in vlammen opgaat, wordt hij bij zijn kraag gevat en als cadeautje voor de dochter van de overwinnaar meegevoerd. Omdat hij zicht met hand en tand verzet noemen ze hem Wolf. Als lijfeigene groeit hij op in het kasteel en als zijn uitzonderlijke stem wordt ontdekt, zingt hij voor de kasteelheer en zijn gevolg. Dan vlucht hij weg voor de onmogelijke liefde die hij voelt voor zijn meesteres en komt hij terecht in de legers van Karel de Stoute. Ook het leger ontvlucht hij nadat zijn hond in het oorlogsgeweld bruut is vermoord. Hij trekt verder de Alpen over en vindt eindelijk in Milaan de nieuwe muziek waarover hij al zoveel heeft gehoord. Het motet dat Josquin des Prés voor kardinaal Asconio Sforza heeft gecomponeerd opent een nieuwe wereld voor Wolf. Josquin neemt hem aan als leerling, het begin van een langdurige vriendschap. Door de pest worden zij uit hun stad verdreven en komen ze terecht in Rome. Met andere Nederlanders, Fransen en Spanjaarden leven zij, als zangers van de pasgebouwde Sixtijnse kapel, vrijwel uitsluitend voor de nieuwe muziek.
Als Josquin des Prés uit Wolfs leven verdwijnt, lijkt het of Wolf zich zal vereenzelvigen met de Italiaanse sfeer, tot een tweede, late liefdeservaring hem duidelijk maakt dat hij in Italië niet thuishoort. Hij keert terug naar de Nederlanden om voor de nieuwe muziek te leven.
Als Josquin des Prés uit Wolfs leven verdwijnt, lijkt het of Wolf zich zal vereenzelvigen met de Italiaanse sfeer, tot een tweede, late liefdeservaring hem duidelijk maakt dat hij in Italië niet thuishoort. Hij keert terug naar de Nederlanden om voor de nieuwe muziek te leven.