Hoe dat komt, en hoe Griekse en Romeinse schrijvers en kunstenaars dan wel met het motief van het ‘denken’
omgingen, onderzoekt David Rijser in een essay dat verschijnt ter gelegenheid van de Week van de Klassieken 2018. Hij gaat op zoek naar denkende mensen in literaire teksten door de Oudheid heen en probeert te achterhalen wat ze dachten, en wat ze over denken dachten. Naar Odysseus die ‘tweeërlei overwoog, en dit scheen hem het beste te zijn =’; naar Socrates die verstijfd in een portiek staat, omdat hij ‘iets uit moet denken’.
Naar de onuitgesproken wanhoop van Medea en Dido. Naar het ‘denkatorium’ waarmee de komediedichter Aristophanes denkers belachelijk maakte. Naar ongeschoren en ongewassen beroepspeinzers in het Romeinse keizerrijk. En naar kerkvader Augustinus, die pas rond 400 na Christus een literaire vorm voor het innerlijke gesprek uitvond.