In 1945, nadat de vrede is gesloten, trekken drie Joodse vrouwen, allen weduwe geworden, zich terug in ‘het familiehuis’ aan zee. Overgelaten aan zichzelf, zonder enige hulp of steun van de Nederlandse regering, proberen de zachtaardige Serline, de oude Judit en de jongste, de sensitieve Roza, hun leven weer vorm te geven. Het is Serline die dit vrouwenhuishouden liefdevol draagt.
Elke zomer komen ‘de drie kleintjes’ logeren: hun twee nichtjes en een neefje. In die weken klinken vrolijke kinderstemmen en is het samengestelde gezin in het familiehuis voor even weer geheeld.
Nog geen zeven jaar later sterft Serline. Ze was op weg naar haar cardioloog. ’s Avonds laat brengen twee agenten het bericht van haar overlijden. De lange nacht die volgt is het hart van deze roman. Judit en Roza, nu zonder Serlines steun en troost, zien hun door de oorlog beschadigde levens aan zich voorbijtrekken. Een nacht vol twijfels is het, en spijt. Vol confidenties over liefde en verraad. Maar ook een van inzicht en verzoening. Tot onvermijdelijk het daglicht aanbreekt en Judit en Roza opnieuw worden geconfronteerd met de brokstukken van hun bestaan.