Alfgrim wordt opgevoed door twee oude mensen, die hij gemakshalve ‘opa en oma’ noemt. Hun uit turf opgetrokken boerderijtje, de Hellinghut, is voor hem een paradijs. Hij groeit op in een gastvrije omgeving waar de geur van stokvis, turf en walvisvet zich vermengt met die van gras, varens en koeien. Hij droomt ervan visser te worden zoals zijn opa, en te zingen zoals zijn grote voorbeeld Gard Holm, maar uiteindelijk moet Alfgrim toch een keuze maken tussen de veilige wereld van de Hellinghut en het leven in een veranderende maatschappij.