Kampen, 1470. Als Tieske, de hond van Alijt Kuinretorf, de zoon van schepen Van den Vene in zijn arm bijt, wordt de hond door de schepenbank voor straf op bedevaart gestuurd. Tieske moet naar een heilige boom in het Oversticht en Alijt zal hem begeleiden.
Alijts vader vindt zijn dochter echter te jong om alleen op reis te gaan en daarom vraagt hij een Portugese koopman, die dezelfde kant op moet, om zijn dochter onder zijn hoede te nemen.
De koopman is niet alleen; hij heeft Danga bij zich, een slaafje aan een ketting. De meeste mensen hebben nog nooit iemand meteen donkere huid gezien en denken dat hij deduivel zelf is. Maar Alijt is niet bang voor hem en ze sluit vriendschap met Danga.
Als het gezelschap na een lange reis aankomt in Frieswijck, gebeurt er iets wonderbaarlijks. Op het moment dat iedereen geknield bij de heilige boom zit, valt plotseling Danga's ketting af. Een wonder? Alijt weet er meer van, maar zwijgt. Het belangrijkste is dat Danga weer vrij is.