Het is 1903, en er zijn 22 jaren verstreken sinds dominee Kai Schweigaard terugkeerde naar Butangen met de pasgeboren zoon van Astrid Hekne in zijn armen. Jehans is nu volwassen en leeft onder armoedige omstandigheden op een pachtboerderijtje, verstoten door zijn eigen familie. Hij trekt graag de bergen in, waar hij vrij is, om te vissen en op rendieren te jagen. Op een ochtend in augustus schiet Jehans een grote rendierbok en ontmoet hij een Engelse jager met wie hij zich wonderlijk verbonden voelt. De ontmoeting zal het leven van beiden ingrijpend veranderen. Dominee Schweigaard bezoekt ondertussen trouw het keurig verzorgde graf van Astrid naast de nieuwe kerk van Butangen. Hij wordt gekweld door herinneringen aan Astrid maar ook aan de machtige kerkklokken van Butangen, die ooit door zijn toedoen van elkaar gescheiden werden. Om het onrecht dat hij Astrid heeft aangedaan ongedaan te maken wil hij de Zusterklokken weer bij elkaar brengen en het Zustertapijt vinden: het legendarische, verloren gewaande wandtapijt dat ooit geweven is door twee met elkaar vergroeide Hekne-zusters, waarin de toekomst – ook die van Jehans en de Engelse jager – wordt voorspeld.