Jaren geleden is hij teruggekeerd van het eenzame bestaan op het eiland, samen met Vrijdag; hij heeft met zijn vrouw een welgesteld leven geleid op zijn buiten, maar na haar overlijden heeft hij het landgoed aan zijn zoon overgedaan. Hij leeft nu met zijn dode papegaai en zijn wandelstok in een pensionkamer aan de haven van Bristol. Hij wandelt af en toe over kaai of pier, staart over het water naar het westen, mijdt het contact met de medemens. Maar daar is telkens ‘zijn man’. Die schrijft de gruwelijkste dingen, aan hem, dingen over lokeenden en vallende bijlen en de pest in Londen, en altijd over de dood. Wie is die man, die schaduw die hem volgt of voorgaat? Een broer? Een vijand? En zal hij hem ooit ontmoeten, nog voor zijn dood?
In pakkende beelden schrijft Coetzee in dit verhaal dat hij uitsprak bij de uitreiking van de Nobelprijs over de schrijver die in hem woont, zijn tegenstrever en zijn
aanjager.
Arnon Grunberg, een van onze interessantste essayisten, schreef een lucide commentaar op dit verhaal van een schrijver die hij zeer bewondert.
In pakkende beelden schrijft Coetzee in dit verhaal dat hij uitsprak bij de uitreiking van de Nobelprijs over de schrijver die in hem woont, zijn tegenstrever en zijn
aanjager.
Arnon Grunberg, een van onze interessantste essayisten, schreef een lucide commentaar op dit verhaal van een schrijver die hij zeer bewondert.