HIJ had altijd al geweten of had althans altijd het gevoel gehad te weten dat er zich ooit een dag zou aankondigen als het begin. Een dag even duidelijk herkenbaar als de eerste bladzijde van dit boek. Het leven was dat punt een soort van wachten geweest. Nu is wachten in de vaste overtuiging dat iets komt een wachten van de prettigere soort, maar zijn ongeduld was naar het einde toe toch zwaar om te dragen geweest. Vooral voor de anderen, voor de omstanders. Hij schopte wild om zich heen, uit ongeduld. HIJ is een boek als een vrolijk makend houtvuur. De rustige aanhoudende gloed van de werkelijkheid, met daarop, -in, -uit, erom en eroverheen, het jachtige geflakker van verzinsels en de wegschietende gensters van een knetterende verbeelding.