Een geromantiseerde familiegeschiedenis, gebaseerd op historisch bronnenonderzoek en het eerste van een opzichzelfstaand deel uit de trilogie over het leven van doven en slechthorenden. Aan het einde van de negentiende eeuw beschouwde een zeer conservatieve dominee in het pittoreske dorpje Ransdorp gehandicapten als kinderen van de duivel en zaaide angst en wantrouwen onder de vrome bewoners. Hilletje, een doofstom meisje, werd hierdoor verstoten en bespot. Van haar opa leerde zij gebarentaal. Haar enige houvast was haar familie en die liet haar uiteindelijk, noodgedwongen, vertrekken naar het Instituut voor Doofstommen in Groningen. Op het instituut leerde ze spreken, lezen en schrijven volgende de methoden uit die tijd. Ze maakte vriendinnen en legde andere fijne contacten. Ondanks dat Hilletje gelukkig en in haar element was, bleven verdriet en tegenslag haar achtervolgen en brak haar hart telkens een beetje meer. In het heden worden stoffelijke resten gevonden op het terrein van het voormalig Instituut voor Doofstommen, het lijkt te gaan om een misdrijf dat werd gepleegd in de tijd van Hilletjes verblijf aan het instituut. Jenny, een eigenwijze jonge vrouw, wil weten wat er gebeurd is en gaat op onderzoek uit om de identiteit te achterhalen van deze persoon.