De joods-Amerikaanse auteur brengt in 49 sterk autobiografische anekdotes het verhaal van een opgroeiende joodse jongen in de schaduw van het hof van zijn vader. Het hof of rabbinaat was een mengsel van rechtbank, synagoge, studiehuis en zelfs toevluchtoord voor advies over geestelijke en sociale problemen. Centraal staat het tijdloze, observerende en vragende kind, steeds weer heen en weer getrokken tussen geloof en waarheid, tussen mysterie en ratio. Singer wekt een heerlijke sfeer op met zijn sterk suggererende beschrijving van het alledaagse leven in het joodse getto.