Aan de basis van De honden jagen niet meer bevinden zich twee gegevens, die elkaar beïnvloeden: de tamelijk onbestemde angst van leden van een familie voor de toekomst van hun manier van leven en, tweede gegeven, die manier van leven zelf: varen op verre en soms wat minder verre havens en het wachten op de thuiskomst van de varenden. Het beroep is alledaags. De man gaat naar zee en hij komt na zoveel maanden terug. Voor de onmiddellijk betrokkenen is het varen even vanzelfsprekend als vroeger het jagen van honden in troepen. Toch ontstaat er twijfel en angst onder de thuisblijvers: elke keer als de varenden van daarginds terugkomen, hebben ze iets achtergelaten. Niet verloren, maar achtergelaten. En tegen het einde van hun varende leven zijn ze niet veel meer dan een leeg mens, die zich alleen nog maar afvraagt wat er van hem nog achter die horizon bestaat. Maar gejaagd wordt er dan niet meer.