Jan Houtekiet is een natuurmens die in zijn wildernis stroopt, vrouwen neemt en zich vrij uitleeft in strijd met de macht van adel, gerecht, kerk, wars van civilisatie. Door een blijvende relatie met de boerenmeid Lien sticht hij een gezin, dat de kern wordt van het dorp Deps waar Jan Houtekiet bouwt, leidt, in alles slaagt wat hij onderneemt en waarover hij als patriarch met stambewustzijn heerst. Wanneer langzamerhand de organiserende beschaving zich opdringt en er ook een pastoor op het toneel verschijnt, vangt Jan deze onvermijdelijke evolutie verdraagzaam op: hij bouwt zelf een kerk, maar blijft volslagen heiden. Via zijn liefde voor Iphigénie ontdekt hij het belang van een aantal geestelijke waarden. Als zij sterft heeft zij bij hem een metafysisch bewustzijn gewekt dat hem tot eenzame, kosmische meditatie brengt. In deze roman beeldde de schrijver zijn eigen levensideaal uit.