Met een scherp oog voor het absurde zet Cossery de onderling krakelende personages neer, die zich door het leven slaan met een mengeling van berusting en humor. Ze hebben niets te verliezen dan hun leven, en dat dreigt hun binnenkort ontnomen te worden omdat het huis op instorten staat. Maar al eindigt de roman met de belofte van toekomstig verzet, het is al voelbaar dat de auteur daar niet meer in gelooft.
Het is een metaforische roman, het beschreven gebouw zou kunnen staan voor heel Egypte.
Albert Cossery werd in 1913 geboren in Caïro. Zeventien jaar oud vertrok hij voor het eerst naar Parijs om te studeren. Zijn eerste boek verscheen in 1941 in Caïro, de verhalenbundel "De mensen die God vergat". Tijdens de oorlog raakte Cossery in Egypte nauw bevriend met Lawrence Durrell, auteur van "The Alexandria Quartet". In 1945 vestigde hij zich, op aanbeveling van Albert Camus, die zijn werk ontdekte als literair adviseur voor uitgeverij Charlot, definitief in Parijs, waar hij nog altijd dezelfde hotelkamer bewoont in de rue de Seine. Op zijn tweeënnegentigste flaneert de scherpgesneden faraonische dandy, nu een levende legende, nog steeds iedere middag door Saint Germain-des-Prés en observeert van achter een kopje koffie in café De Flore geamuseerd of geërgerd het langstrekkende publiek.
In 1990 werd Cossery bekroond met de Grand Prix de la Francophonie voor zijn gehele oeuvre.