Aan het begin van de vorige eeuw wordt de zesjarige Polly Flint achtergelaten bij haar twee vrome tantes, een norse weduwe en een onberekenbare dienstmeid. In hun gele huis aan de Engelse kust, met niets anders dan duinen en een uitgestrekt landschap om zich heen, zit er voor de eenzame wees niet veel anders op dan te lezen. Vooral Robinson Crusoe sluit ze in haar hart. Ze delen immers hetzelfde lot: beiden achtergelaten op een verlaten stukje land en beiden de held van hun eigen verhaal. Polly neemt het boek met zich mee wanneer de aristocratische Mr Thwaite, een mysterieuze kennis van de familie, haar uitnodigt voor een bezoek aan zijn landgoed op de vlaktes van York. Samen met zijn zus ontvangt hij verarmde schrijvers en artiesten. Daar wordt ze verliefd, eerst op een jonge dichter, later op een geheimzinnige Duitse jongen uit een gegoede Joodse familie. Deels gebaseerd op haar eigen jeugd en die van haar moeder in het eenzame Yorkshire, schetst Jane Gardam met het stilistisch vernuft dat haar beroemd en geliefd heeft gemaakt, het portret van een jonge, eigenzinnige vrouw. Meesterlijk schetst zij een afgelegen deel van Engeland, waarin het gele huis aan de kust langzaam wordt omsloten door de moderne wereld, door woonwijken en autowegen. Te midden van die veranderingen is Polly, eenzaam, gevoelig en ambitieus, een onvergetelijke vrouw en romanpersonage. Net als Edward Feathers, de onberispelijke man, en zijn ondoorgrondelijke Betty.