In 1963 verscheen Ik Jan Cremer, zijn eerste roman. Een jaar eerder hadden publikaties van zijn hand de emoties van de literatuurkenners al hoog doen oplopen, maar bij de verschijning van Ik Jan Cremer, was de rel enorm. De meerderheid van de critici was diep geschokt door het boek, waarvan de schrijver 'onverbiddelijke bestseller' op de omslag liet zetten. Volgens hen was het te vulgair, te immoreel, te bruut, te sadistisch en zelfs fascistisch.
Men viel over de schijnbare arrogantie van Cremer, die zijn foto groot op de voorkant had laten plaatsen. Het boek is dan ook een soort autobiografie, een moderne schelmenroman over het woelige leven van Cremer zelf. Hij beschrijft zijn verzet tegen de burgerlijke maatschappij in de volkstaal en schuttingwoorden die daarbij horen, wat bij de meeste critici niet door de beugel kon.
Een positieve reactie kwam onder meer van W.F. Hermans, die Cremer als de 'Douanier Rousseau van de schelmenroman' betitelde.