In een directe, meeslepende, rauwe stijl schrijft Kroon zijn leven neer. Hij sabelt de phychiatrischie aan stukken, die hij gedurende de twee jaar heeft leren kennen in de St. Bavo-inrichting te Noordwijkerhout. Hij levert slag met zijn vader, die hem nooit heeft willen vertellen dat hij zijn echte vader niet is. Hij beschrijft de Rotterdamse onderwereld, de tijd dat hij als koppelbaas in het Hilton-hotel woonde, de vrouwen, de hoeren, de dealers, de taxichauffeurs. Anekdotisch, geestig, belezen, in een speurtocht naar zijn eigen wortels vormt Kroon het beeld van zijn bizar, gevoelig, wild en ontheemd bestaan.