In het najaar van 1942 wordt de Haagse kantoorbediende A.F. van Ravesteijn, net als duizenden andere negentienjarigen, tewerkgesteld in nazi-Duitsland. Hij moet in Hamburg aan de slag. Wegens een bombardement komt hij niet verder dan Recklinghausen en wordt tenslotte ingezet bij het krijgsgevangenkamp in Buer, waar Russische en Oekraïense mannen én vrouwen onder erbarmelijke omstandigheden moeten werken. In de keuken van het kamp ontmoet hij de Duitse Lotte. Via haar vader krijgt hij er een betaald baantje bij. Hij moet noteren welke mijnwerkers wanneer ondergronds gaan. Het duurt niet lang voordat men bij de Dienststelle für Fremdarbeiter de vaardigheden van de jonge 'Herr Rabenstein' ziet en hij ook ingezet wordt als doktersassistent en als verantwoordelijke voor de controle van voedselbonnen. Tussen deze ellende en de bombardementen door is er gelukkig één iemand bij wie hij altijd terecht kan om zijn hart te luchten: Lotte, met wie hij zich verlooft. Totdat zij als kleuterleidster geëvacueerd wordt en hij Anneliese ontmoet. Opnieuw moet hij zich afvragen: een relatie tussen een Nederlandse jongen en een Duits meisje, kan dat wel? Ondertussen nemen de misstanden, de angst voor de nachtelijke geallieerde bombardementen en de voedselnood toe. Van Ravesteijn probeert waar mogelijk te helpen. Een jonge Russin uit het kamp heeft een kind gekregen en dringend melk nodig, anderen smeken om voedselbonnen, en Van Ravesteijn weet nooit zeker, wie hij bij zijn illegale hulpacties kan vertrouwen en wie hij daardoor in levensgevaar brengt. Volgens het NIOD een uniek document van een Nederlandse dwangarbeider onder het naziregime.