Deze losjes als drieluik gecomponeerde roman leest als een tegendraadse coming of age. In het beklemmende eerste deel is de hoofdpersoon – haar identiteit is nooit helemaal grijpbaar – een kind waarvan de moeder in verwachting is van een tweede kind. In het dystopische middendeel, waarin de aarde onderhevig raakt aan een steeds vaker en heftiger uitvallende zwaartekracht, is zij een jonge vrouw, naarstig op zoek naar houvast. In het laatste deel vinden we haar terug als een jonge moeder in Zuid-Amerika die, in leeftijd vergelijkbaar met de moeder uit het eerste luik, op extatische wijze in de ban raakt van een condor. Tijd noch ruimte ligt vast. Men kan alles worden, en alles is met elkaar verweven.