Conan Doyle, de schepper van Sherlock Holmes, gaat in 1894 lezingen houden in Amerika. Al onderweg, op de boot, gebeuren mysterieuze dingen en dat wordt steeds erger. De stichter van een satanssekte met een grote nederzetting in de woestijn heeft het voorzien op de oudste handschriften van de heilige boeken van de zes wereldgodsdiensten; door die boeken te verbranden zou God uit de wereld worden verbannen. Verder zijn er velerlei paranormale verschijnselen die het voorstellingsvermogen van de lezer nog meer op de proef stellen. Uiteindelijk worden de manuscripten gered en de stad in de woestijn met gruwelijk geweld vernietigd. Dit alles wordt verteld in de bijpassende Victoriaanse stijl, met veel gefilosofeer, tranen en gemoedsbewegingen. De opzet is fraai: de vele verschillende verhaallijnen worden knap met elkaar verweven.