Vijftien jaar nadat Ingeborg Lariby op 9/11 als enig Nederlandse slachtoffer omkwam bij de aanslag op de Twin Towers, ontdekt haar neef Jerry Goossens dat Ingeborgs nagedachtenis door complotdenkers wordt gegijzeld. Hij besluit haar postuum te redden door een boek over haar leven te schrijven. En passant hoopt hij daarmee ook zijn huwelijk en zijn gefnuikte literaire carrière te reanimeren.
Eenmaal in New York lopen alle sporen naar Ingeborg dood. De stad blijkt bevolkt door leugenaars, fantasten en andere schimmige figuren. Dolend door Manhattan komt Jerry vooral zichzelf tegen. Zijn zicht op de werkelijkheid wordt verder belemmerd door nóg een fantoom uit het verleden. Als puber doodde hij tijdens een noodlottig spel zijn beste vriend. Hij heeft dat altijd voor de buitenwereld verborgen gehouden, maar kan, op zichzelf teruggeworpen, niet langer aan de herinnering ontsnappen.
Langzaam verliest hij grip op de realiteit. Wat is werkelijkheid en wat fictie? Zit er misschien toch een kern van waarheid in die complottheorieën? Bestaat hij zelf eigenlijk wel? Radeloos wendt hij zich tot de nagedachtenis aan Ingeborg voor antwoorden.
In Ingeborg, bedelft Goossens de lezer onder een eruptie van (non)fictie, (auto)biografie, anekdotes, sterke verhalen en ogenschijnlijk willekeurige terzijdes. Uit die taalexplosie doemen de contouren van twee vervlochten levens op. Humoristisch, aangrijpend en overdonderend. Een post-truth roman voor de 21ste eeuw.