Het verhaal speelt zich af in Den Haag rond 1900. De gefortuneerde, artistieke en extraverte Iris van Rhenen is verliefd op de stugge binnenvetter Richard Wybrandts. Deze heeft als oudste zoon van een verweesd Haags-Indisch gezin de zorg over zijn broer en vier zussen. Voor Iris heeft hij echter geen oog. Richards 19-jarige zuster Phil wil schrijfster worden, en zij wordt hierin begeleid door een aanvankelijk nogal pedant-kritische jonge doctor in de letteren, Olivier Bronner. Tussen hem en Phil bloeit, in tegenstelling tot tussen Iris en Richard, wél een liefdevolle relatie op.
Noordwal schrijft deze geschiedenis met veel sympathie en met een vilein gevoel voor humor. Daarbij toont zij niet alleen een overtuigend psychologisch inzicht in haar personages, maar ook compassie voor de lastige positie van de ongehuwde vrouw, en vooral ook aandacht voor het dagelijks leven van Haagse gezinnen rond 1900.