Paul Hellmann was zeven jaar toen hij moest onderduiken. Lange tijd was hij onwetend van het lot dat zijn vader Bernard Hellmann en zijn grootmoeder trof. Hij herinnert zich zijn grootmoeder als een tengere grijze vrouw die zwaarmoedig voor zich uitkeek. Irene Hellmann-Redlich stamde uit een rijke, geassimileerde Weens-Joodse familie. Haar broer Josef behoorde tot de ministersploeg van de laatste keizer en Irene’s huis in Wenen was een trefpunt voor musici als Richard Strauss en schrijvers als Arthur Schnitzler en Hugo von Hofmannsthal. De crisis en daarna de Anschluss zorgden voor een dramatische wending. Na de dood van haar man in 1938 vluchtte Irene volledig berooid via Londen naar Rotterdam: een keuze met fatale gevolgen. Aan de hand van brieven en foto’s reconstrueerde Paul Hellmann het leven van zijn Weense grootmoeder