Geen andere schrijver heeft - afgezien van Philip Roth in zijn Zuckerman-romans - zon intrigerend literair alter ego geschapen als J.M.Coetzee met Elizabeth Costello. En niemand heeft zichzelf zo bloot gegeven als hij in zijn fictionele autobiografische romans Jongensjaren, Portret van een jonge man en Zomertijd. Al in zijn eerste twee novellen in Schemerlanden vertelt hij over een onaangename opdrachtgever van het Vietnamproject met de naam Coetzee en over de wrede ontdekkingsreiziger Jacobus Coetzee die in de achttiende eeuw de Hottentotten onder de knoet legde. Welk imago creëert deze schrijver van wereldfaam met zijn mannelijke en zelfs vrouwelijke alter egos? Wat vertellen ze over de schrijver zelf? Welk beeld wil hij oproepen, en welke contouren worden door het autobiografische element juist vertroebeld? Geeft hij zich bloot, stelt hij zich kwetsbaar op, of zijn dit bewuste strategieën om vertellend een ongeleefd leven te leven? De filosoof en Coetzee-kenner Hans Achterhuis, collega-schrijvers Arnon Grunberg en Kristien Hemmerechts en andere gedreven Coetzee-lezers hebben de autobiografische trilogie, de boeken waarin Elizabeth Costello een rol speelt en het andere werk van de Nobelprijswinnaar herlezen en zoeken naar antwoorden op deze vragen. Hun bevindingen zijn geen academisch lectuur, maar geschreven voor de lezers van onder meer Zomertijd, Jongensjaren en Dagboek van een slecht jaar. Voor ons dus.