Een even schokkend als fascinerend boek over de vooroorlogse Amsterdamse penoze, de Jodenjacht, en verraad.
Adriana Valkenburg (Schiedam, 1894) was in alle opzichten een femme fatale: mannen vielen bij bosjes voor haar, en daar heeft ze haar leven lang behendig misbruik van gemaakt.
Rond 1920 vestigde ze zich in Amsterdam als prostituee en hoerenmadam. In de decadente jaren twintig en de crisisjaren dertig groeide Valkenburg uit tot een van de kopstukken van de Amsterdamse onderwereld, waar zij, vanwege haar extreme onbetrouwbaarheid, de bijnaam Jeanne de Leugenaarster kreeg. Bij de politie stond ze te boek als het gevaarlijkste wijf van Amsterdam.
Jeanne Valkenburg was geen antisemiet; ze had ruim tien jaar een relatie met de Joodse zakenman Jacob Acohen. Nadat Acohen in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers was gedeporteerd en vermoord, werd ze niettemin tipgeefster van het beruchte bureau Joodsche Zaken, dat op Joodse onderduikers jaagde. Met de Duitse chef van Joodsche Zaken, Otto Kempin, kreeg ze zelfs een verhouding.
Door Valkenburgs toedoen zijn tientallen Joden in vernietigingskampen vermoord. In de officiële geschiedschrijving komt ze echter niet voor. Na de oorlog kwam ze in één cel te zitten met Ans van Dijk en Betje Wery: de drie grootste landverraadsters bijeen op een paar vierkante meter. Valkenburg werd ter dood veroordeeld, maar de doodstraf werd gegratieerd in levenslang; na haar vrijlating in 1960 verstopte ze zich in Putte op de Nederlands-Belgische grens.
De Amsterdamse politiecommissaris Hindrik Voordewind in 1949 in De commissaris vertelt over Jeanne Valkenburg: Talloze mannen en hun huisgezinnen heeft zij in het ongeluk gestort. Zij was in haar goede dagen bepaald een schoonheid: groot en blond, een heel knap gezicht en een houding als een koningin. Zij had een ijzersterk lichaam. Talloze malen werd zij stomdronken naar het bureau Stadhouderskade gesleept, waartegen zij zich als een polderjongen placht te verzetten, zodat een gedeelte van haar kleding soms totaal verloren ging. Had zij haar roes in de cel dan uitgeslapen, dan moesten er dikwijls eerst wat kleren van huis worden gehaald, want in haar onderbroek kon zij bezwaarlijk de straat weer worden opgestuurd, ofschoon zij zelf daartegen niet het minste bezwaar zou hebben gehad. s Middags kon men haar, weer geheel opgetuigd, zien rijden in haar prachtige Hudson en niemand vermoedde, dat die dame daar achter het stuur de meest beruchte prostituee van heel Amsterdam was. Kapitalen heeft dit wijf verdiend, zowel met haar nachthuizen als met berovingen en chantage.
Adriana Valkenburg (Schiedam, 1894) was in alle opzichten een femme fatale: mannen vielen bij bosjes voor haar, en daar heeft ze haar leven lang behendig misbruik van gemaakt.
Rond 1920 vestigde ze zich in Amsterdam als prostituee en hoerenmadam. In de decadente jaren twintig en de crisisjaren dertig groeide Valkenburg uit tot een van de kopstukken van de Amsterdamse onderwereld, waar zij, vanwege haar extreme onbetrouwbaarheid, de bijnaam Jeanne de Leugenaarster kreeg. Bij de politie stond ze te boek als het gevaarlijkste wijf van Amsterdam.
Jeanne Valkenburg was geen antisemiet; ze had ruim tien jaar een relatie met de Joodse zakenman Jacob Acohen. Nadat Acohen in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers was gedeporteerd en vermoord, werd ze niettemin tipgeefster van het beruchte bureau Joodsche Zaken, dat op Joodse onderduikers jaagde. Met de Duitse chef van Joodsche Zaken, Otto Kempin, kreeg ze zelfs een verhouding.
Door Valkenburgs toedoen zijn tientallen Joden in vernietigingskampen vermoord. In de officiële geschiedschrijving komt ze echter niet voor. Na de oorlog kwam ze in één cel te zitten met Ans van Dijk en Betje Wery: de drie grootste landverraadsters bijeen op een paar vierkante meter. Valkenburg werd ter dood veroordeeld, maar de doodstraf werd gegratieerd in levenslang; na haar vrijlating in 1960 verstopte ze zich in Putte op de Nederlands-Belgische grens.
De Amsterdamse politiecommissaris Hindrik Voordewind in 1949 in De commissaris vertelt over Jeanne Valkenburg: Talloze mannen en hun huisgezinnen heeft zij in het ongeluk gestort. Zij was in haar goede dagen bepaald een schoonheid: groot en blond, een heel knap gezicht en een houding als een koningin. Zij had een ijzersterk lichaam. Talloze malen werd zij stomdronken naar het bureau Stadhouderskade gesleept, waartegen zij zich als een polderjongen placht te verzetten, zodat een gedeelte van haar kleding soms totaal verloren ging. Had zij haar roes in de cel dan uitgeslapen, dan moesten er dikwijls eerst wat kleren van huis worden gehaald, want in haar onderbroek kon zij bezwaarlijk de straat weer worden opgestuurd, ofschoon zij zelf daartegen niet het minste bezwaar zou hebben gehad. s Middags kon men haar, weer geheel opgetuigd, zien rijden in haar prachtige Hudson en niemand vermoedde, dat die dame daar achter het stuur de meest beruchte prostituee van heel Amsterdam was. Kapitalen heeft dit wijf verdiend, zowel met haar nachthuizen als met berovingen en chantage.