Na een duel neemt de Hongaarse kapitein Alexander Korvanyi in 1833 plotseling ontslag uit het keizerlijk leger om te trouwen met de jonge Oostenrijkse Cara von Amprecht. Samen met haar keert hij terug naar het gebied van zijn voorvaderen aan de uiterste grenzen van het keizerrijk.
In 1833 is Transsylvanië een ingewikkeld mozaïek, een streek bevolkt door Magyaren, Saksen en Vlachen. In de verschillende dorpen wordt Hongaars, Duits of Roemeens gesproken; elke gemeenschap kent haar eigen godsdienst en haar eigen rechtspraak. Het feodaal stelsel is er nog steeds van kracht en aan misdaden uit het verleden worden nieuwe positieve krachten toegeschreven. Het gebied is een kruitvat, een explosief mengsel van onrecht, oude veten, smokkelhandel, kneedbaar volksgeloof en dromen van een nieuwe tijd.
Bij hun aankomst krijgen Alexander en Cara direct te maken met een reeks conflicten die veel verder gaan dan het beheer van een groot landgoed dat lange tijd is overgelaten aan rentmeesters. Met hun ambities en karakter raken ze verzeild in het onduidelijke grensgebied van macht en misdaad.
Menegoz schreef een fenomenaal, episch debuut en hij werd in eigen land prompt voor alle grote literaire prijzen genomineerd.