Op basis van de antieke bronnen beschrijft Fik Meijer de laatste levensdagen van de Romeinse keizers, van dictator Caesar tot de laatste keizer van het West-Romeinse Rijk, Romulus Augustulus. Wat opvalt is dat er van de 87 officiële keizers en de vele troonpretendenten maar weinig in bed zijn gestorven.
Fik Meijer laat zien hoe de keizers in hun laatste levensdagen op hun naderend einde reageren. Sommige, onder wie Marcus Aurelius en Septimus Severus, zagen de dood standvastig onder ogen, verzoend met de tijdelijkheid van het bestaan, maar er waren er ook die weigerden te geloven dat hun dood het rechtstreekse gevolg was van hun rampzalige regering. Keizers als Nero en Heliogabalus meenden dat ze god waren, maar daar dachten de meeste Roemeinen toch anders over. De krankzinnige Caligula werd vermoord na een theaterbezoek en Caracalla terwijl hij zijn behoefte deed. Van sommige keizers was de dood nog gruwelijker: Caesar werd door drieëntwintig messteken doorboord, Otho werd na langdurige folteringen met een vleeshaak de Tiber ingetrokken. Als een rode draad loopt door het boek de verwondering over de ambities van zovelen om keizer te worden. Steeds weer dienden nieuwe kandidaten zich aan, in de hoop dat zij wel konden wat hun voorgangers niet was gelukt: overleven op de troon. Dit boek vertelt hoe weinigen daarin slaagden.