Hij kon met zijn oren flapperen als alle olifanten.
En hij kon met zijn slurf zwaaien en die als toeter gebruiken, net als alle olifanten.
En toch was hij anders.
De andere olifanten wilden niets met hem te maken hebben.
Als ze hem zagen, liepen ze in een grote boog om hem heen.
Ook de tijgers lachten hem uit, als ze hem door het hoge gras zagen lopen. De vogels zongen ongestoord verder als hij in de buurt kwam. Niemand deed ook maar één pasje opzij bij de drinkplaats. Want hij was een kleine olifant.