Het is 1953. In een stadje in Georgia, in het zuiden van de Verenigde Staten, volgen we vier mannen. De negenendertigjarige J.T. Malone, drogist en apotheker, hoort dat hij ongeneeslijk ziek is en probeert in het reine te komen met zijn geweten vanwege zijn ‘verspilde leven’. Fox Clane, een oude rechter, verzet zich tegen integratie van de zwarte bevolking en verlangt naar de oude waarden van het Zuiden. Zijn dwarse, idealistische kleinzoon Jester koestert heimelijk gevoelens voor Sherman, een zwarte weesjongen met blauwe ogen. Sherman, die te vondeling is gelegd in de kerk, worstelt met zijn identiteit. Gaandeweg blijkt dat hun levens onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.