Goldschmidt schrijft over evolutie, antropologie en kunst. Altijd weet hij deze onderwerpen op een verrassende manier met elkaar te verbinden. Of het nu gaat over de evolutie van wateraap tot mens, over `nuttige kunst uit Papoea die toch in een museum tentoongesteld wordt, over een volk dat geen woorden heeft voor de begrippen `leven en `dood , of over het moedwillig vernielen van schilderijen: elk onderwerp krijgt in de behandeling van de schrijver een extra dimensie. Goldschmidt gaat op excursie naar een museum waar regen, wind en bezoekers vrij spel hebben in de tentoonstellingsruimten, en vertelt hoe op een Parijse begraafplaats de kloten van een engel dienst doen als presse-papier. En verder: zijn bedenkingen bij de wereld van `intelligent design en Hitler als kunstenaar.