In 1920 trad Hermann Ungar in de openbaarheid met twee verhalen die direct zijn bijzondere talent naar voren brachten: het diagnosticeren van menselijke afgronden, angsten en kwaadaardigheden. Thomas Mann bestempelde de teksten als ‘een sacramentaliteit van het zinnelijke’. Ungar onttoverde de na de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog onevenwichtig geworden wereld, waarin fijngevoelige en hartstochtelijke mensen heen en weer geschopt en geestelijk verminkt zijn geworden. Dit debuut, dat uit twee verhalen bestaat, ‘Een man en een dienstmaagd’ en ‘Verhaal van een moord’, wordt nu voor het eerst in het Nederlands vertaald. In de groteske en komische verhalen onderzoekt Ungar de verdorvenheden van het hart en de waanideeën van de geest. Hermann Ungar (1893-1929) was een schrijver van Joodse afkomst, die werd geboren in het Moravische Boskovice. Hij studeerde eerst oriëntalistiek in Berlijn, daarna rechtswetenschappen in München en Praag, waar hij in 1918 promoveerde. Van 1914 tot 1916 was hij soldaat in de Eerste Wereldoorlog, waarbij hij ernstig gewond raakte. Daarna werkte hij als advocaat en toneelregisseur. In 1922 kreeg hij een betrekking bij de Tsjecho-Slowaakse ambassade in Berlijn en daarna op het ministerie van Buitenlandse Zaken in Praag. Hij overleed op zesendertigjarige leeftijd aan de gevolgen van een verwaarloosde blindedarmontsteking.