In een decembernacht van het jaar 1872 werd de oude mevrouw Van der Kouwen met haar dienstbode Helena Beeloo "op gruwelijke wijze van het leven beroofd". Het ging om het geld van de rijke oude dame, dat zij onverstandigerwijs niet op de Bank had gezet. De dubbele moord speelde zich af in haar huis aan de Haagse "Bogt van Guinee", later op verzoek van de bewoners in "Huygensplein" omgedoopt, om op die wijze de smet van de naam uit de wissen.
Het is in onze aan gruwelstukken gewend geraakte tijd moeilijk, ons een voorstelling te vormen van het effect dat deze moord had. "Een rilling voer door het gansche land." De gegoede burgers lieten hun deuren van nieuwe sloten voorzien; men besprak het geval tot in den treure; somnambules werden geraadpleegd, tafeldans werd druk beoefend in de hoop dat de geest van de vermoorde dame zich zou manifesteren. Het baatte alles niet en maandenlang wilde de angst-psychose niet wijken. Koning Willem III liet de wacht voor het paleis Noordeinde verdubbelen en de lakeien met revolvers bewapenen.
Op Hendrik Jacobus Jut, kelner in het nu sedert lang verdwenen Pico-hotel aan het Haagse Spui viel aanvankelijk geen verdenking. Hij kreeg de kans om met zijn vriendin, Christina Goedvolk, naar het buitenland te vluchten.
Na enige tijd hulpeloos in Amerika te hebben rondgedoold, dreef heimwee hem terug naar het vaderland, waar Jut door het te breed te laten hangen al gauw verdenking wekte. Hij werd gearresteerd en viel door de mand.
Zijn proces wekte voldoende opschudding om het noodzakelijk te maken dat de "bovenwagen", waarin men hem en Christina naar het gerechtshof reed, door een cavalerie werd geëscorteerd. Jut nam alle schuld op zich, hoewel Christina bij de moord aanwezig was geweest en dus medeplichtig. Hij kreeg levenslang en stierf al snel in de gevangenis; zijn kwalijke roem leefde voort in straatliederen en in "de kop van Jut" van de kermissen waarop iedere rechtschapen burger tot op de huidige dag de kracht van zijn arm mag beproeven.
Christina werd tot twaalf jaar veroordeeld. Toen zij het tuchthuis verliet, zocht zij vergeefs naar een dienst: niemand durfde "die vrouw" in huis te nemen.
De roman De kop van Jut is een vrije bewerking van dit volksdrama. Enkele namen zijn door de auteur behouden, al zou het maar zijn om de schilderachtige klank ervan, zoals die van de koopvrouw Mie Slap, die, toen zij voor de rechtbank de eed moest afleggen, twee grijpgrage vingers omhoog stak en zei: "Zo waarlijk helpe mij God Almachtig en de moordenaars aan de galg."
Tot haar verdriet en dat van de meerderheid van het Nederlandse Volk was de doodstraf kort tevoren afgeschaft.
Het is in onze aan gruwelstukken gewend geraakte tijd moeilijk, ons een voorstelling te vormen van het effect dat deze moord had. "Een rilling voer door het gansche land." De gegoede burgers lieten hun deuren van nieuwe sloten voorzien; men besprak het geval tot in den treure; somnambules werden geraadpleegd, tafeldans werd druk beoefend in de hoop dat de geest van de vermoorde dame zich zou manifesteren. Het baatte alles niet en maandenlang wilde de angst-psychose niet wijken. Koning Willem III liet de wacht voor het paleis Noordeinde verdubbelen en de lakeien met revolvers bewapenen.
Op Hendrik Jacobus Jut, kelner in het nu sedert lang verdwenen Pico-hotel aan het Haagse Spui viel aanvankelijk geen verdenking. Hij kreeg de kans om met zijn vriendin, Christina Goedvolk, naar het buitenland te vluchten.
Na enige tijd hulpeloos in Amerika te hebben rondgedoold, dreef heimwee hem terug naar het vaderland, waar Jut door het te breed te laten hangen al gauw verdenking wekte. Hij werd gearresteerd en viel door de mand.
Zijn proces wekte voldoende opschudding om het noodzakelijk te maken dat de "bovenwagen", waarin men hem en Christina naar het gerechtshof reed, door een cavalerie werd geëscorteerd. Jut nam alle schuld op zich, hoewel Christina bij de moord aanwezig was geweest en dus medeplichtig. Hij kreeg levenslang en stierf al snel in de gevangenis; zijn kwalijke roem leefde voort in straatliederen en in "de kop van Jut" van de kermissen waarop iedere rechtschapen burger tot op de huidige dag de kracht van zijn arm mag beproeven.
Christina werd tot twaalf jaar veroordeeld. Toen zij het tuchthuis verliet, zocht zij vergeefs naar een dienst: niemand durfde "die vrouw" in huis te nemen.
De roman De kop van Jut is een vrije bewerking van dit volksdrama. Enkele namen zijn door de auteur behouden, al zou het maar zijn om de schilderachtige klank ervan, zoals die van de koopvrouw Mie Slap, die, toen zij voor de rechtbank de eed moest afleggen, twee grijpgrage vingers omhoog stak en zei: "Zo waarlijk helpe mij God Almachtig en de moordenaars aan de galg."
Tot haar verdriet en dat van de meerderheid van het Nederlandse Volk was de doodstraf kort tevoren afgeschaft.