In de herfst reizen een dochter en een moeder naar Tokio. Ze lopen ’s avonds langs de grachten, schuilen voor de tyfoonregens, delen maaltijden in kleine restaurants en bezoeken galeries volgens een door de dochter opgesteld programma. Al die tijd praten ze: over het weer, over horoscopen, over kleding en voorwerpen, over familie, migratie en herinnering. Maar wie spreekt er eigenlijk, en wat is het werkelijke doel van hun reis? Koud genoeg voor sneeuw is zowel een afrekening als een elegie, waarbij de vraag rijst in hoeverre we de innerlijke wereld van een ander werkelijk kunnen kennen.